FARMAPAS DARMONTSTEKINGEN

Bij mensen met de ziekte van Crohn of Colitis Ulcerosa verlicht het gebruik van het geneesmiddel azathioprine bij 70 procent darmklachten. Echter 1:5 van de patiënten krijgt ernstige problemen in de aanmaak van witte bloedcellen door azathioprine. Dit komt door een gebrek aan het enzym thiopurine methyltransferase enzymen (TPMT). Met behulp van FARMAPAS DARMONTSTEKINGEN kunnen de bijwerkingen bij een groot deel van deze patiënten worden voorkomen. Uit onderzoek (Dr. Marieke Coenen) blijkt dat patiënten die na de farmacogenetische test een aangepaste dosis azathioprine kregen, tien keer minder kans hadden op een tekort aan witte bloedcellen.

Bij opvallend meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een niet–herkende TPMT-deficiënt

Azathioprine:

Purine-antagonist, voornamelijk toegepast als immunosuppressivum, het heeft echtertevens effect op de tumorgroei. Imidazoolderivaat van 6- mercaptopurine (6-MP). De activiteit wordt toegeschreven aan de metaboliet 6-MP. Het heeft mogelijk de volgende werkingsmechanismen: als purine–antagonist, blokkade van –SH groepen door alkylering, remming van de vermeerdering en proliferatie van B- en T-lymfocyten en beschadiging van DNA door het opnemen van thiopurinen. Werking: na enkele weken tot maanden.

Gebruik van azathioprine:
Als monotherapie:

  • Ernstige of matig ernstige inflammatoire darmziekten (M. Crohn, colitis ulcerosa),
  • Pemphigus vulgaris.
  • Chronische refractaire idiopathische trombocytopenische purpura.
  • Systemische lupus erythematodes (SLE).
  • Ernstige reumatoïde artritis.
  • Polyarteriitis nodosa, dermatomyositis, polymyositis.
  • Hemolytische anemie op auto-immuunbasis.
  • Chronische actieve hepatitis op auto-immuunbasis.

In combinatie met corticosteroïden en/of andere immunosuppressiva:

  • Profylaxe voor orgaantransplantatie.
  • Ernstige of matig ernstige inflammatoire darmziekten (M. Crohn, colitis ulcerosa),

Bij opvallend meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een niet herkende TPMT-deficiëntie.

  • Zeer vaak (> 10%): dosisafhankelijke en meestal reversibele leukopenie en beenmergdepressie. Virale, bacteriële en schimmelinfecties (na een transplantatie, in combinatie met andere immunosuppressiva).
  • Vaak (1-10%): misselijkheid (bij tabletten, neemt af door inname na de maaltijd). Trombocytopenie.
  • Soms (0,1-1%): (reversibele) leverfunctiestoornis, (reversibele) cholestasis, pancreatitis (m.n. na niertransplantatie en inflammatoire darmziekten).
  • Anemie. Virale, bacteriële en schimmelinfecties bij andere dan transplantatiepatiënten (soms opportunistisch) waaronder ernstige of atypische infectie met varicella en herpes zoster. Overgevoeligheidsreacties.
  • Zelden (0,01-0,1%): agranulocytose, pancytopenie, aplastische anemie,megaloblastaire anemie, erythroïde hypoplasie. Neoplasmata, zoals non–odgkinlymfomen, huidtumoren, sarcomen, cervixcarcinoom, acute myeloïde leukemie en myelodysplasie. Bij transplantatiepatiënten: colitis, diverticulitis, darmperforatie en levensbedreigende leverschade (met sinusdilatatie, hepatische purpura, veno-occlusieve ziekte en nodulaire regeneratieve hyperplasie). Bij inflammatoire darmziekte: ernstige diarree. Alopecia (soms reversibel tijdens de therapie).
  • Zeer zelden (< 0,01%): syndroom van Stevens-Johnson, toxische epidermale necrolyse. Overgevoeligheidssyndromen bestaande uit algehele malaise, rillingen, hypotensie, tachycardie, duizeligheid, leukocytose, exantheem, ernstige misselijkheid en braken, diarree, koorts, huiduitslag, myalgie, artralgie, vasculitis, nier– en leverfunctiestoornis, pancreatitis, pneumonitis en cholestasis. Reversibele pneumonitis. PML, samenhangend met JC-virus. Hepatosplenisch T-cellymfoom bij patiënten met inflammatoire darmziekten.